Biotoop

Café Halewijn in Amersfoort

Het is natuurlijk de wereld in het klein, zo’n café. Waar huiselijk geluk en huiselijk leed elkaar afwisselen. Waar romances ontstaan, waar ruzies worden uitgepraat. Waar de paniek uitbreekt als de paprika’s op zijn. Waar wordt gekankerd op de klanten, de frituurpan die overkookt, het inkoopbeleid dat van geen kant klopt. En waar na een wijntje of twee, drie, een diep gevoel van verbondenheid naar voren treedt. Dat gevoel dat we nog kennen van de vorige nazit. 

Zo’n café mag dan wel een kleine biotoop zijn, tegelijkertijd vergroot ze alles uit. 

De man die zich te goed voelt, omdat hij aan de ene kant van de toog staat, en jij aan de andere, en je een briefje van twintig toewerpt, alsof je een bedelende stakker bent. De vrouw die alleen is, altijd alleen, en in ons café een plek heeft gevonden waar ze haar allenigheid tot kunstvorm kan verheffen. Het groepje pensionado’s dat het alleenrecht op een tafel meent te hebben. Omdat ze in de jaren die achter hen liggen hebben geleerd dat er veel is om recht op te hebben. Een woning. Een parkeerplek voor de deur. Een vast dienstverband. Een hete cappuccino.

Interessant zijn ook de aanwaaiers: de mensen toevallig ons café zijn ingestruikeld. ‘Havermelk, hebben jullie dat?’ Alsof ze me een impertinente vraag stelt. Haar tafelgenoot roept net iets te hard, net iets te joviaal: ‘Werk ze!’ bij het verlaten van het pand.

Je kunt zeggen van de oudere generatie wat je wil, maar zo’n uitspraak, zo’n ‘Werk ze!’, zul je ze niet snel horen zeggen. Onze oudere clientèle hecht juist veel waarde aan de klassieke scheiding tussen bediende zijn en bediend worden. En ergens lijkt me dat de juiste scheiding. Zeker hier.

Want zodra mensen behulpvol willen zijn, zodra ze hun lege koffie verkeerd-beker op de bar zetten, zodra mensen aan tafel borden op elkaar gaan stapelen, zodra mensen van mijn dienblad hun biertje proberen te grissen, zodra de mevrouw van wie we wéten dat ze in een manie zit de borden van ándere tafels gaat uithalen, gaat er iets mis. Dat is míjn werk. En daar moet je van af blijven.

Zoals in elk café, in elk restaurant, in elk pannenkoekenhuis en in elke koffiezaak is ook in ons café het onderscheid tussen de verschillende rollen wazig. Wazig, omdat de scheiding tussen werk en privé, tussen formeel en informeel, minder eenduidig is dan bij, laten we zeggen, het hoofdkantoor van de Rabobank.

Dat is voor sommige mensen ingewikkeld: de grenzen tussen het formele en het informele. Elke vrouw die in de horeca heeft gewerkt, weet waar ik het over heb. Want het praatje hoort bij de service. Maar die service leveren we tot aan de voordeur, en dat stopt zodra die deur zich achter u sluit. Heeft de meneer die tot vervelens toe me mee uit vraagt naar een restaurant, ergens in de polder, geen boodschap aan. 

En dan die andere man, die met zijn aanwezigheid álle vrouwelijke collega’s op tilt doet slaan. Omdat hij té dichtbij, té aanpapperig, té attent is. Uiteindelijk zet mijn baas hem eruit, met de woorden: ‘Ik vraag je om een goede gast te zijn. En dat is je niet gelukt. Dus dan hebben we hier geen plek voor je.’ Zoals deze man, zoals die meneer, zo zijn er velen.

‘Een goede gast zijn’. Ik kauw op dit zinnetje. Het is een privilege om iemands gast te zijn. Maar ook een verantwoordelijkheid. Bij de oude Grieken betekende elkaars gast zijn, dat je een speciale bescherming genoot. Zelfs als je de Trojaanse koning Priamus was, en je je in het vijandelijke kamp van Achilles, de moordenaar van je zoons, waagde ten tijde van de Trojaanse oorlog. Zelfs dán, dan vormden gast en gastheer een verbond dat sterker was dan het recht op wraak, op bloed, op overwinning.

We zijn niet gelijk. 

Niet hier, in dit schaduwtheater, waarin alles vervormd lijkt.

Maar ook niet in de werkelijke wereld.

Deze columnn verscheen eerder op Tijdschrift Landauer

Dagmar Holtman

Auteur van de Flexwerkplek, copywriter op een thuiswerkplek

https://dagmarholtman.nl
Volgende
Volgende

Blokkade