Levenslang

Deze column las ik voor tijdens RIETVELD LIVE, de maandelijkse talkshow van het Rietveldpaviljoen in Amersfoort, op donderdag 30 oktober. De column is geïnspireerd op de tentoonstelling over het programma ‘Oogappels’.

Scenarioschrijver Roos Ouwehand in gesprek met Benthe Bronkhorst en Twan Vet tijdens RIETVELD LIVE (met Lex Passchier, de andere scenarioschrijver, op een scherm op de achtergrond)

Het is half 7 ’s ochtends. De wintertijd is officieel ingegaan, maar in de tijdzone waarin wij slapen is het nog volop zomer.

In een van de kamers onder ons richt een gestalte zich op. Luchtdeeltjes, zwaar door een diversiteit aan chemische verbindingen, verplaatsen zich. Dan weer snel als een balletje in een flipperkast, dan weer traag, als verfdruppels in een nieuwbouwwoning.

De gestalte begeeft zich naar de badkamer. Geluid van stromend water stuift omhoog, de ouderlijke slaapkamer in.

Dat is het moment waarop ik wakker word.

Beneden klinkt een paniekerig hijgen.

Drie snelle stappen, de wc-bril die omhoog klettert en daarna ben ik getuige van een serie maagsamentrekkingen met positieve uitkomst. Mijn 15-jarige zoon kreunt dan weer alsof hij zojuist door een dodelijk schot is geraakt op het slagveld, en dan is hij weer aan het uithijgen, als een ongetrainde marathonloper, nét na de finish, die iets te zwaar ontbeten heeft.

Het is zondagmorgen en mijn zoon heeft de avond ervoor een feestje gehad.

***

Flash backward. Toen ik 23 was – dan hebben we het over 2004 – keerde ik na een verbroken relatie en mijn gebrek aan behuizing die daarvan het gevolg was, terug naar het huis van mijn vader. Ik werkte inmiddels, in de horeca. Ik studeerde Theaterwetenschap – mijn tweede studie, niet mijn laatste, wel de eerste die ik afmaakte – en ik ging als gevolg van mijn nieuwe vrijgezellenstatus ongeveer elke avond uit, waarbij ik veel te veel dronk en telkens weer te schijterig was om de jongen aan te spreken die ik écht leuk vond, en te vermoeid om aandacht te besteden aan de mannen die mij leuk vonden.

Ik was bijzonder slecht in het me aan- of afmelden voor het avondeten, ik rookte op de logeerkamer die ik me voor de gelegenheid toe-eigende als mijn slaapkamer, ik kwam midden in de nacht thuis en stond dan voor de deur te hannesen, sleutels bleek ik niet altijd bij me te hebben, waarna ik moest aanbellen.

Ik ben een keer in slaap gevallen, middenin de nacht. Op de wc.

Ik moest ook een keer overgeven, waarna mijn Nokia 3210 uit het borstzakje van mijn blouse gleed. Waar die toen in belandde, laat zich raden.

Mijn vader, die toen ook nog gewoon een fulltimebaan had, zat rechtop in bed. Elke keer weer.

Wij, mijn vader en ik hebben - en hadden - een goede band. Maar in de vijf maanden waarin ik mijn vaderlijk huis bezette, hadden we schreeuwende, slaande ruzies. En zagen we elkaar op een manier die we nog nooit eerder zagen. Die we hopelijk ook nooit meer gaan zien.

Dwangmatige bemoeial, onverantwoordelijk wicht, bejaarde zeikerd, asociale trut.

Dit is toch verdomme míjn huis?

Ik ben toch geen twaalf meer?

Ik was 23, allang stemgerechtigd, had zelfs al fulltime gewerkt bij een reclamebureau, had samengewoond, in een koophuis, en toch bleken al die veel te vroege mijlpalen geen garantie voor een volwassen bestaan. Verre van, zelfs.

Terugkijkend verwondert het me dat mijn vader me toen niet het huis uit heeft gezet. Tegelijkertijd weet ik dat hij dat nooit zou doen.

Het blijft je kind. Het blijft je verantwoordelijkheid. Het blijft je zorg.

***

Flash forward. Ik loop ’s avonds naar huis, na het geven van een schrijfworkshop in mijn wijk Soesterkwartier. Mijn buurvrouw loopt naast me, zij is deelnemer aan de workshop en, naar later blijkt, de enige die alle vijf de workshopavonden zal komen opdagen.

Het verhaal dat ze in de workshop heeft geschreven, gaat over haar kat, die telkens wegloopt. Maar eigenlijk gaat het over haar dochter, waar de kat steeds naartoe blijkt te gaan.

Ze vertelt dat ze zich zorgen maakt.

Haar dochter is eind twintig. Werkt, woont zelfstandig. Maar heeft een zware aandoening, waarvoor ze binnenkort – voor de zoveelste keer - geopereerd moet gaan worden.

‘Dit heeft ze al vaker meegemaakt,’ zegt ze. ‘Die pijn, het ziekenhuis. Metalen pinnen in haar rug. Drie maanden moeten herstellen.’

Het liefst wil ze er dan elke dag naartoe. De pijn wegnemen. Maar dat kan niet. ‘Dat wil ze niet. En dat wil ik ook niet. Want ik ga eraan onderdoor. Daar heeft ze niets aan.’

Bovendien is ze in goede handen. Ze heeft vrienden. Thuiszorg.

‘Ik maak me altijd zorgen,’ zegt mijn buurvrouw.

***

Ik denk aan mijn zoon. Nog geen 16. Kwetsbaar. Heeft een hekel aan school. Beschikt over een prachtig brein. Heeft sinds vorig jaar eindelijk vrienden. Veel vrienden. Vrienden met hobby’s waarvan ik liever niet had gehad dat ze al een rol zouden spelen in het leven van mijn zoon.

Hobby’s waarvan je in de vroege ochtend flink over je nek gaat.

Ik maak me ook altijd zorgen.

***

‘Ik denk soms: geef mij al die pijn, die ellende, die zij moet doormaken,’ zegt mijn buurvrouw. ‘Maar dat kan niet. Dit is het kruis dat zij moet dragen. En het enige dat ik kan doen, is het accepteren.’

Het houdt dus ook gewoon nooit op, het maken van zorgen, het hart dat dat soms overslaat.

***

Niet als ze twee zijn, en hun tand door hun lip vallen.

Niet als ze tien zijn, en ze in de klassenapp gepest worden.

Niet als ze vijftien zijn, en ze in hun kraag gevat worden bij de Albert Heijn, omdat ze een fles drank probeerden te jatten.

Niet als ze drieëntwintig zijn, en berooid, betraand en dakloos voor je deur staan.

Niet als ze zevenentwintig zijn, en ‘ineens’ zelf vader of moeder worden.

Niet als ze in de dertig zijn, en genadeloos onderuitgaan.

Niet als ze in de vijftig zijn, en serieuze gezondheidsklachten krijgen.

Het houdt gewoon nooit op.

 

Kinderen.

 

Het leven is wat je gebeurt, terwijl je andere plannen maakt, is een bekende uitspraak van John Lennon, later opnieuw ingebed door Acda & de Munnik.

Maar ik denk dat het leven ook is wat je gebeurt, terwijl je helemaal geen plannen maakt.

Het leven is misschien ook wel wat je gebeurt, tussen het wagen van pogingen, en het leren van fouten in. En daartussen het plegen van verzet.

En dat je dat dan op den duur accepteert.

Dagmar Holtman

Auteur van de Flexwerkplek, copywriter op een thuiswerkplek

https://dagmarholtman.nl
Volgende
Volgende

Verder weg