Verder weg
Door Jaantje Anna
Het bellenbord heeft de afmeting van een eenpersoonsdekbed. Mijn vingers volgen de deurbellen van boven naar beneden. 32 G, 32 H, 32 I, 34 I, 36 I. De meeste naambordjes ontbreken nog, behalve die van
Lara Jansen en Simon Rademakers
Pleun & Tim
G. Verhoef & S. Bakker
Jodie, Steven en Puck
Wie er dus ook nog niet tussen staan, zijn Bianca Visser & Wouter van Lanschot. Zal Bianca wel weer wat van vinden.
Ik zoek het berichtje in WhatsApp erbij. Gondelier 35 D. Ik kijk op, draai me om. Aan de andere kant van de straat bevindt zich óók een wand met deurbellen. Ik haal mijn fiets weer van het slot en duw hem van de stoep af. Mijn fietsbanden slippen door het laagje van losse zandkorrels op de straatklinkers.
Wouter doet open. ‘Bianc!’ roept hij naar achteren. ‘Sanne is er!’
Terwijl ik mijn jas om mijn arm houd (‘We hebben nog geen kapstok’) komt mijn vriendin de keuken uit. ‘Ik doe het even zo,’ zegt ze en reikt naar voren om me een korte knuffel te geven, ‘anders wordt je shirt helemaal vies.’ Het schort dat ze draagt is zwart met rood, met de woorden Bianca, La Reina Cucina erin gestikt. Het zit onder de meelvegen.
‘Zo,’ zegt Bianca, en ze zet haar handen in haar zij, ‘kon je het een beetje vinden?’ Voordat ik antwoord kan geven, legt Bianca haar hand op Wouters arm. ‘Wout, ik moet de pannen in de gaten houden. Doe jij anders de rondleiding?’ Wouter kijkt op van het etiket van de fles die ik heb meegenomen en houdt hem omhoog. ‘Merlot,’ zegt hij. ‘Nou, díe komt wel op.’
De rondleiding van Wouter blijkt een rondwijzing. Vanuit de gang van het appartement wijst hij telkens in de richting van een van de vijf deuropeningen en zegt dan iets als: ‘Nou, daar is dus de werkkamer.’ Na ‘daar is dus de slaapkamer,’ ‘daar is dus de badkamer’ en ‘daar is dus de wc’ word ik op de fluwelen bank geplant met een glas wijn (‘dit is trouwens de woonkamer’). ‘Even Bianca helpen.’
Ik kijk om me heen. Bianca en Wouter zijn even oud als ik en ze hebben een echt huis. Op de salontafel staat een goudkleurig ornament met drie rechtopstaande gingkobladeren, op het tv-meubel een keramieken Maria met droogbloemen uit haar hoofd en aan de muur hangt een fotocollage van polaroids. Ik vind mezelf terug in een groepsfoto, tijdens een festival van tien jaar geleden. De wijn is heel koud en smaakt zuur. Ik haal mijn telefoon tevoorschijn en check nog een keer de webpagina van de drogist. Straks, bij het toetje, ga ik het vragen.
Zoals Wouter rondleidingen door huizen geeft, zo geeft Bianca toelichtingen op het avondmaal. ‘Burrata. Zelfgemaakte linzensalade. En dat is zelfgemaakte ravioli met zelfgemaakte pesto.’
‘En de burrata is niet zelfgemaakt?’
Het is eruit voor ik er erg in heb. Ze heeft echt haar best gedaan. Bovendien is het eeuwen geleden dat mensen voor me gekookt hebben.
‘Nee, die komt gewoon van de Appie,’ zegt Bianca. ‘Ik had eigenlijk naar de kaasboer willen gaan, maar ja.’ Ze kijkt Wouter aan.
Die zegt: ‘Ja, alles is hier teringver weg.’
‘Op zich is dat niet erg, Wout heeft de Polestar van z’n werk.’
‘Elke ochtend zet ik Bianc af op het station.’
‘Als alles volgens plan verloopt word ik volgend jaar senior.’
‘Krijgt zij ook een autootje.’
‘Ik wil een Mini. Maar zo’n kleine Skoda is ook leuk.’
Ik ken Bianca al sinds de middelbare school. Zoals dat gaat kwamen we toevallig naast elkaar te zitten, en toevallig vonden we elkaar aardig. Toevallig waren we ook allebei fan van Avril Lavigne en vonden we allebei de hamburgers van Burger King lekkerder dan die van McDonalds.
We zaten in de vijfde, en in de ochtend had mijn Nokia gepiept.
‘Gn zin in school :(.’
Ik had teruggestuurd: ‘Kook nie.’
Bij het bruggetje waar we altijd afspraken, had Bianca geheimzinnig geglimlacht. ‘Laten we de bus pakken,’ zei ze. ‘Naar de stad.’
Terwijl we in het bushokje wachtten, belden we omstebeurt naar school om elkaars moeder na te doen die hun dochters ziekmeldden.
‘Hoe kan dat nou?’ had ik gezegd. ‘Ik heb toch geen moeder?’
Bianca had haar arm om me heen geslagen. ‘Ik zeg gewoon dat ik je stiefmoeder ben. Weten zij veel.’
In dat jaar hadden onze docenten unaniem besloten dat wij niet meer naast elkaar mochten zitten. De dames hebben het veel te gezellig, vonden ze. Het maakte ze woedend, en we snapten niet waarom.
In dat bushokje hielden we onze gezichten strak in de plooi en gaven onze ziekmeldingen door alsof het voor ons dagelijkse kost was. Ik bracht mijn stem wat omlaag en sprak elk woord uit alsof het een kostbaar goed was: Goedemorgén. Ziekmeldén. Betermeldén. Da-haág. Bianca eiste op hoge toon dat haar stiefdochter met ingang van vandaag ziekgemeld werd, ‘en de reden gaat u niet aan!’ Ze klonk als mevrouw Visser. Nadat ze had opgehangen, waren we even stil. Waarna we precies tegelijk in een gierende schaterlach uitbarstten. We grepen elkaar vast, ik klemde mijn benen tegen elkaar aan. ‘Dank je wel, máms,’ riep Bianca naar de overkant van de weg, al stond daar niemand. Ik bleef haar vasthouden en fluisterde ‘Ja, dank je. Mammie.’ Juist toen arriveerde bus 122. Bianca stond meteen op, mijn hand achterlatend op het bankje. Ik hoorde hoe de buschauffeur de strippenkaart twee keer afstempelde en volgde haar naar achteren.
‘Wat doe jij eigenlijk nu?’
‘Nou,’ zeg ik, en ik neem snel een slok zure wijn, ‘op zich wel wat dingen. Maar eigenlijk is er iets wat ik je wil vragen.’
‘Oh, leuk! Wat dan?’
Tussen mijn kiezen zit een stuk stokbrood. Ik duw mijn tong er tegenaan om het eruit te wurmen en denk tegelijkertijd na over hoe ik mijn verzoek zal inkleden.
‘Kijk,’ begin ik, ‘ik werk nog steeds als journalist, voor de krant. Maar nu als freelancer.’
‘Voor het sufferdje, toch?’ onderbreekt Wouter. Bianca werpt hem een snelle blik toe.
‘Voor het Stadsblad.’ Ik pauzeer even. Om ‘het sufferdje’ heb ik één keer gegrinnikt. Sinds die tijd zit het in Wouters vaste grapjesrepertoire en keert ‘het sufferdje’ steeds weer terug. Ik heb er eens wat van gezegd, tegen Bianca. Ze was beledigd geweest. ‘Ik wil nu me eigenlijk wel weer verder ontwikkelen,’ ga ik verder. ‘En nou zag ik op jullie site,’ ik pak mijn telefoon erbij, kijk Bianca aan, ‘de vacature voor junior copywriter. En dat lijkt me wel iets.’ Bianca pakt de telefoon aan en bekijkt het scherm aandachtig.
‘Wist je dat jullie die vacature hadden?’ vraag ik dan maar.
Bianca begint te lachen en geeft de telefoon terug. ‘Ja, natuurlijk weet ik dat. Ik heb hem er zelf op gezet.’
‘O.’ Ik vergroot de letters op het scherm. Ook als ze niet meer groter kunnen, duw ik nog wat verder.
‘Ik wist eigenlijk niet dat je op zoek was. Ik dacht: dat freelancen past wel bij je. Lekker je eigen tijd indelen.’
‘Die functie-eisen, daar kan ik wel aan voldoen hoor,’ zeg ik nadat ik de letters weer tot hun normale proportie heb gebracht. ‘Ik heb natuurlijk best wel veel ervaring met schrijven.’ Het laatste voelt als gelogen, hoewel ik weet dat dit objectief zo is. Ik heb drie jaar gewerkt als bureauredacteur bij een krant. Ook al is het dan een regionale krant. Van een heel kleine regio.
‘Die functie is wel tijdelijk, hè? En voor een junior salaris.’
Ik kijk naar beneden, naar de kurken onderzetter onder mijn waterglas. ‘Het lijkt me leuk om weer in een team te werken.’
Bianca begint langzaam te knikken. ‘Gek eigenlijk, dat ik to-taal niet aan jou heb gedacht.’
De deuringang van bus 122 voelde als een magisch portaal, waardoor we een nieuwe wereld betraden. De werkelijke wereld. Bij het winkelcentrum haalden we kaasvlinders bij Bakker Bart. We aten ze op met warme chocomel terwijl we naar In her Shoes keken in het JT Theater, met Cameron Diaz en Toni Colette in de hoofdrollen. Bij de juwelier lieten we allebei een extra gaatje in onze oren schieten, waarbij we elkaars hand vasthielden. Bianca zat op de terugreis in de rats over wat haar ouders hier wel niet van zouden denken. Nadat we weer bij de bushalte waren gearriveerd, onze fietsen van het slot hadden gehaald, en Bianca haar strategie om tóch haar ouders goedkeuring voor haar oorlelgaatje te krijgen uit de doeken deed, had ik alleen maar geknikt. Bij het kruispunt ontweken we elkaars blikken. Ik zigzagde met mijn voorwiel haar kant op en gaf haar een ongemakkelijke knuffel. ‘Ik vond het heel gezellig,’ ik monsterde haar blik, ‘mammie.’
Bianca grinnikte. ‘Jij ook bedankt, mams.’
Vanaf dat moment noemden we elkaar ‘mams’ en ‘mammie’, namen die tot de eindexamens standhielden. En die daarna denk ik niet meer pasten. Niet pasten in de werelden die zich vanaf toen verder voor ons ontvouwden.
Wouter steekt een lepel met burrata en linzen in zijn mond en zegt smakkend: ‘Je zei gisteren nog dat het niet opschiet met kandidaten voor die vacature, dus dat komt mooi uit.’
Bianca schuift haar stoel naar achteren en kijkt me aan. ‘Weet je wat? Mail mij je cv en een paar woorden over waarom je dit zo’n leuke baan lijkt, en dan zet ik hem door.’ Ze knipoogt. ‘Worden we misschien collega’s.’
Ik voel me warm worden. Geen moeilijk gedoe. Geen ge-‘Ik weet het niet, hoor’. Geen ‘daar ga ik niet over’.
‘Nou,’ zeg ik, terwijl ik met mijn glas tegen dat van Bianca tik, ‘dat zou echt super zijn.’ Ik knipoog terug. ‘Mammie,’ zeg ik, en terwijl ik dit zeg, sla ik mijn ogen neer, want is het aan mij om te beslissen dat het decor van vijftien jaar geleden weer tevoorschijn getoverd mag worden?
Wouter trekt zijn wenkbrauw op: ‘Zei je nou mammie?’ Zijn blik, die scherp voorkomt maar een onnozelheid herbergt, geeft me een laatste zetje. Ineens zit ik weer in klas 5C, eerste uur aardrijkskunde, ondergekalkte agenda’s. Ik kijk Bianca aan en begin te giechelen. Ze kijkt verwonderd terug. Van gegiechel is het voor mij kennelijk nog steeds een kleine stap naar voorover klappen, het tafelblad vasthouden, erin blijven zitten met de benen strak tegen elkaar aan. Wouter begint de borden te stapelen.
Een fractie van een seconde lijkt het alsof er geen koopwoning, geen fluwelen bank, geen goudkleurige gingkobladeren, geen vast contract voor onbepaalde tijd en geen vriend met een Polestar bestaan.
Het mailtje dat ik een week later ontvang is vrolijk van toon, kort van stof, en sluit af met een kruisje. En een M. Ik kijk door het dakraam van mijn vaders zolder naar buiten. De lucht heeft dezelfde grijsgroene kleur als het marmoleum in de gangen van onze oude school.
Het antwoord dat ik wil terugschrijven is lang, langer dan alle berichten die we de laatste vijftien jaar naar elkaar hebben geschreven. Er staat een M. Geen B. Of Bianca. Maar ik haal de tekst weg. Ik ben godverdomme een professional.
‘Wat jammer’, stuur ik terug. ‘Groet. Sanne’.
Buiten trekt een bus op. Het gebrul van motor zwelt aan, en dan sterft dat geluid ook langzaam weg in de verte.
Illustratie door Jaantje Anna
‘Verder weg’ werd eerder gepubliceerd in De Optimist